DesignSeries00007.pngExpressies voor gegevensomzetting

Elke formule bestaat uit een of meer expressies uit onderstaande lijst. Later in deze sectie wordt dieper ingegaan op de verschillende expressies.

Expressie

Omschrijving

Constanten

Types van gegevens, zoals gehele getallen, booleaanse constanten, reële getallen en tekstconstanten

Vaste waarden

Tekstuele, numerieke en logische waarden, enz.

Operatoren

Toevoeging, aftrekking, vergelijking, enz.

Variabelen

Vectorworks gegevensbronnen, zoals objectparameters, stijlinformatie, klassenamen

Functies

Mathematische functies, veldmanipulaties, conditionele functies, enz.

ELSE

Methode waarbij alternatieve gegevensbronnen worden toegevoegd. Deze worden gebruikt indien de voorgaande gegevensbron geen waarde bevat.

Constanten

Constante

Omschrijving

Voorbeelden

Booleaans

Booleaanse parameters gebruiken de waarden waar of onwaar, geschreven als tekstuele constanten, ingesloten door apostroffen.

‘ONWAAR’ 

‘WAAR’

Geheel getal

De constante kan een positief getal, een negatief getal of nul zijn, geschreven zonder decimale tekens of apostroffen.

4

125

Reëel getal

De constante is een reëel getal, geschreven als een getal met decimale tekens en zonder apostroffen.

3,14

-12,0

248,141539

Tekst

De constante bestaat uit tekst, omsloten door apostroffen.

‘Muur zonder stijl’

‘Binnenzijde’

‘Onbepaald’

Operatoren

Operator

Omschrijving

+

Unaire plus

-

Unaire negatie

+

Binaire plus, additie, concatenatie

-

Binaire negatie, substractie

*

Multiplicatie

/

Divisie

=

Logische EQUALS 

!

Logische NOT 

|

Logische OR 

&

Logische AND 

!=

Logische NOT EQUAL 

>

Groter dan

<

Minder dan

>=

Groter dan of gelijk aan

<=

Minder dan of gelijk aan

Variabelen

Variabelen stellen gegevensbronnen uit Vectorworks voor. Ze kunnen gecombineerd worden met constanten, functieresultaten en andere variabelen door het gebruik van operatoren. De variabele is van hetzelfde type als de gegevensbron. Variabelen worden omsloten door vierkante haken, aangezien spaties zijn toegelaten in de naam.

Variabele

Formaat

Voorbeeld

Parameters van een object

[Object.NameOfTheParameter]

Als de parameter een keuzelijst is, geeft de variabele de gelokaliseerde waarde. Als u de universele waarde nodig heeft, dient u een asterisk achter de naam van het veld toe te voegen.

[Object.Config]

[Object.Column ID]

[Object.Struct Type]

[Object.structuralUse*]

Vectorworks naam

[Object.VW_Name]

[Object.VW_Name]

Gegevens uit een recordveld

[Record.NameOfTheRecord.NameOfTheField]

Als er geen record met die naam aan het object gekoppeld is, dan wordt de standaardwaarde van het recordveld overgenomen door de variabele.

[Record.MyRecord.Price]

[Record.Plant Record.Latin Name]

Stijlgegevens

[Style.NameOfTheField]

De ondersteunde gegevensvelden zijn: Name (de naam van de stijl), Mark (kenmerk), Function (functie), Description (omschrijving), Exterior (extern, booleaans), Load-Bearing (dragend, booleaans), Fire Rating (brandweerstand), Combustible Construction (brandbaar, booleaans), Compartmentation (compartimentering, booleaans), U-Value (U-waarde), Acoustic Rating (akoestische weerstand), Cost Index System (kostensysteem), Cost Index Code (prijscategorie), Model (model), Manufacturer (fabrikant).

[Style.Function]

[Style.Name]

[Style.Fire Rating]

Component

[Component.NameOfTheField]

De ondersteunde gegevensvelden zijn: Name (de naam van de component), Function, Class, Thickness, Lambda, U-Value. Als de optie “Exporteer d.m.v. componenten” niet is ingeschakeld, komen deze variabelen overeen met de hoofdcomponent.

[Component.Function]

[Component.Thickness]

De naam van een klasse

[ClassName]

[ClassName]

De naam van een laag

[LayerName]

[LayerName]

De naam van een bouwlaag

[StoryName]

[StoryName]

Functies

Functie

Omschrijving

PI ( )

Geeft het getal pi.png

SIN (radialen)

Geeft de sinus

COS (radialen)

Geeft de cosinus

ABS (getal)

Geeft de absolute waarde

SQRT (getal)

Geeft de vierkantswortel

INT (getal)

Geeft de omgezette integere waarde

REAL (getal)

Geeft de omgezette reële waarde

IF (logische_expressie, waarde_expressie1, waarde_expressie2)

Berekent de logische_expressie en geeft de berekende waarde voor waarde_expressie1, indien WAAR, en anders de waarde van waarde_expressie2.

SELECT1 (getal_expressie, waarde_expressie1, waarde_expressie2, ..., waarde_expressieN)

Berekent getal_expressie en geeft de berekende waarde voor waarde_expressie1 indien het resultaat 0 is, de waarde voor waarde_expressie2 indien het resultaat 1 is enzovoort. Geeft de waarde van de laatste expressie indien het resultaat groter is dan N-1. Het getal van de functieparameters moet groter of gelijk zijn aan 3.

SELECT2 (logische_expressie1, waarde_expressie1, logische_expressie2, waarde_expressie2, ..., logische_expressieN, waarde_expressieN)

Berekent de eerste logische expressie en geeft de berekende waarde van waarde_expressie1 indien het resultaat  WAAR is. Anders wordt overgegaan naar het volgende paar van logische expressie en waarde expressie. Het getal van de functieparameters moet even zijn en groter dan 2.

COUNTER (“naam”)

Geeft automatisch verhoogde waarden (om unieke waarden te genereren)

BOUNDS (“naam”)

Geeft de X-, Y- of Z-waarden of Breedte/Hoogte/Diepte-afmetingen van een object

LEFT (tekst, aantal)

Geeft het linkerdeel van de tekenreeks op basis van een bepaald aantal karakters. Geeft een leeg resultaat als de waarde voor het aantal onjuist is.

RIGHT (tekst, aantal)

Geeft het rechterdeel van de tekenreeks op basis van een bepaald aantal karakters. Geeft een leeg resultaat als de waarde voor het aantal onjuist is.

MID (tekst, index, aantal)

Geeft de rechterzijde van de tekenreeks, gescheiden door de positie-index (0 is de positie van het eerste karakter), op basis van een bepaald aantal karakters. Geeft een leeg resultaat als de waarde voor de index of het aantal onjuist is.

FIND (subtekst, tekst)

Geeft de op nul gebaseerde positie van subtekst in tekst, indien deze wordt gevonden, of -1 indien niet gevonden.

Bijvoorbeeld: voorbeeld FIND (‘fo’, ‘foo’) geeft 0 en  FIND(‘oo’, ‘foo’) geeft 1.

LEN (tekenreeks)

Geeft de lengte van de tekenreeks

INSERT (tekenreeks1, index, tekenreeks2)

Voegt tekenreeks2 in op de bepaalde positie-index in tekenreeks1

DELETE (tekenreeks, index, aantal)

Verwijdert het rechterdeel van de tekenreeks, gescheiden door de positie-index (0 is de positie van het eerste karakter), op basis van een bepaald aantal karakters.

REPLACE (tekenreeks1, tekenreeks2, tekenreeks3)

Vervangt alle tekenreeksen2 die zijn aangetroffen in tekenreeks1, door tekenreeks3

TRIMLEFT (tekenreeks)

Geeft het ingekorte linkerdeel van de tekenreeks van lege karakters.

TRIMRIGHT (tekenreeks)

Geeft het ingekorte rechterdeel van de tekenreeks van lege karakters.

MAKEUPPER (tekenreeks)

Geeft de tekenreeks in hoofdletters

MAKELOWER (tekenreeks)

Geeft de tekenreeks in kleine letters

GETCOMPONENTINFO (index, keuzefunctie)

Geeft informatie over de geselecteerde component (muur/plaat), waarbij index het nummer van de component is en de keuzefunctie één van de volgende:

1 (naam component)

2 (functie component)

3 (klasse component)

4 (dikte component)

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Voorbeelden van gegevensomzetting

Omzettingsformules creëren of bewerken

Het Gegevensbeheer gebruiken