Arch.pngLand.pngExporteren als Shapefile

Commando

Locatie

Exporteer Shapefile

Bestand > Exporteer

Gebruik het commando Exporteer Shapefile om tekenelementen te exporteren naar Shapefile-formaat. Het bestand dat u exporteert, heeft de extensie (.shp) en is vergezeld van een indexbestand (.shx) en een databasebestand (.dbf) met dezelfde naam.

Met de Shapefile exportinstellingen kunt u de gewenste elementen voor export uit de tekening selecteren, en dit op basis van verschillende criteria. Alleen de objecten die aan alle opgegeven criteria beantwoorden, worden geëxporteerd. Selecteert u bijvoorbeeld zowel het criterium In de klassen als Op de lagen, dan wordt een object slechts geëxporteerd als het zowel tot een van de geselecteerde klassen als tot een van de geselecteerde lagen behoort.

De volgende objecten komen niet in aanmerkingen voor export: tekst, maatlijnen, rekenbladen, bitmaps, lichtobjecten, lagenkoppelingen, rechte muren, ronde muren en sommige 3D-objecten (waaronder extrusies, wentelingen, draadwerkobjecten, daken, vloeren, kolommen en NURBS-curven). Andere objecten worden als volgt geëxporteerd:

        Lijnen, rechthoeken, cirkels, ovalen, bogen, polygonen, afgeronde rechthoeken, polylijnen en parametrische objecten d.m.v. pad worden geëxporteerd als Shapefile polygonen of polylijnen.

        Symbolen, 2D-loci, 3D-loci en parametrische objecten d.m.v. Punt worden geëxporteerd als Shapefile punten of 3D-punten.

        3D-polygonen worden geëxporteerd als Shapefile 3D-polylijnen of 3D-polygonen.

        Elke Shapefile kan slechts één type “shape” bevatten. Als u meerdere types “shape” exporteert, worden deze in aparte bestanden geplaatst.

        Groepen die geschikte objecten voor export bevatten, worden geëxporteerd als individuele polygonen, polylijnen of loci (naargelang het type shape).

        Als het Vectorworksbestand projectiegegevens bevat, kunt u het bestand ofwel deprojecteren, of exporteren met projectie en (optioneel) een projectiebestand (.prj).

        Objectgegevens die niet deel uitmaken van het record, kunnen eveneens worden opgenomen in de export.

Om een Shapefile te exporteren:

1.      Selecteer het commando.

Selecteer in het dialoogvenster ‘Exporteer Shapefile’ de gewenste instellingen (zie hieronder).

2.      Definieer de exportinstellingen.

Als de optie In de klassen of Op de lagen aangevinkt is, klikt u op de knop Selecteer klassen of Selecteer lagen om het overeenkomstige dialoogvenster te openen. Plaats een vinkje in de kolom naast alle klassen en lagen waaruit u objecten wilt exporteren. Klik op OK.

Klik op de knop Bijkomende objectgegevens om bijkomende objectgegevens voor export te selecteren. Plaats een vinkje in de kolom naast de gegevens die u mee wilt exporteren. In het veld Naam in Shapefile kunt u aanpassen onder welke naam de bijkomende gegevens geëxporteerd moeten worden. Opgelet: namen mogen niet meer dan tien karakters bevatten. De aanpassingen in de lijst worden onthouden voor uw volgende Vectorworks sessies.

3.      Geef een naam op voor het bestand en een plaats om het te bewaren. De standaard Shapefile bestandsnaam wordt gebruikt als naam voor het record.

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

GIS en Georeferentie