Een vergrendeld object heeft grijze controlepunten en kan op geen enkele manier worden aangepast, verplaatst of verwijderd. Als u een vergrendeld object wilt bewerken, dient u dit object eerst te ontgrendelen.
Commando |
Locatie |
Vergrendel |
● Bewerk ● Contextmenu |
Om een object te vergrendelen:
1. Selecteer een of meer objecten die u wilt vergrendelen.
2. Selecteer het commando.
Commando |
Locatie |
Ontgrendel |
● Bewerk ● Contextmenu |
Om een object te ontgrendelen:
1. Selecteer een of meer objecten die u wilt ontgrendelen.
2. Selecteer het commando.
De status van een object (vergrendeld of ontgrendeld) wordt aangegeven in het Infopalet. Afhankelijk van de Vectorworks voorkeur voor het oplichten van de selectie, wijzigt ook de weergave van de controlepunten en/of de selectie om aan te geven dat een object vergrendeld is (zie Selectie- en voorselectie-indicatoren).
In Vectorworks Architectuur en Landschap verschijnt een dialoogvenster wanneer u een terreinmodel vergrendelt of ontgrendelt. Hierin kunt u de status (vergrendeld of ontgrendeld) van alle aanwezige terreinbewerkingsobjecten laten overeenstemmen met de status van het terreinmodel. Deze instelling beïnvloedt elk object dat gebruikt werd om het terreinmodel te bewerken, inclusief terreinbewerkingsobjecten (gecreëerd met behulp van het gereedschap Terreinbewerkingsobject), bakens, verhardingen, landschapszones en perceelsgrenzen. Andere objecten zoals 3D-loci, 2D-polygonen, 3D-polygonen en NURBS-oppervlakken en -curven kunt u aan de status van het terreinmodel koppelen op twee voorwaarden: het object bevindt zich in de klasse Terrein-Terreinmodel-bewerkingsobject en een van de objectcomponenten werd gebruikt om het terreinmodel te bewerken. Als u ervoor kiest om de statussen niet te koppelen, kunt u terreinbewerkingsobjecten steeds los van het terreinmodel vergrendelen of ontgrendelen.