Afhankelijk van de complexiteit van het model kunt u zich laten leiden door deze algemene workflow om bouwlagen te integreren in uw Vectorworksbestand.
● Overloop de verschillende aspecten van het project. Hoeveel verdiepingen telt het gebouw? Is er nood aan een kelder? Welk type dak zal er worden gelegd?
● Stel een lijst op van de gekende hoogtes en diktes van de constructie en bouwmaterialen. Omdat u bouwlagen gebruikt, kunnen deze waarden nadien makkelijk worden gewijzigd.
● Bepaal de belangrijkste Z-afstanden, zoals de onderzijde van de gevelsteen enzovoort. Het kan helpen om daarbij een schets te maken.
● Bepaal de ontwerplagen die u wilt creëren, bijvoorbeeld een laag voor de fundering, kelder en vloer, een laag voor het dak en een laag voor elke verdieping. Alle objecten die u tekent koment op een laag terecht. Deze lagen moeten aan bouwlaagonderdelen worden gekoppeld. U kunt de lagen op voorhand aanmaken (zie Lagen creëren) of u kunt ze automatisch creëren bij het selecteren van de bouwlaagonderdelen.
● Welke Standaard bouwlaagonderdelen heeft u nodig? Creëer indien nodig Bijkomende bouwlaagonderdelen via het tabblad Bouwlagen in het Organisatievenster. Standaard bouwlagen worden bewaard in een sjabloonbestand. Indien u dezelfde bouwlaagonderdelen zult gebruiken in andere tekeningen, kan het een goed idee zijn om uw eigen sjabloon te creëren (zie Sjablonen creëren).
● Stel het peil van de bouwlaagonderdelen in en koppel ze indien nodig met ontwerplagen. Bijvoorbeeld:
● Ga te werk zoals beschreven in Bouwlagen creëren en beheren: creëer de vereiste bouwlagen en selecteer de nodige bouwlaagonderdelen en lagen voor elke bouwlaag. Hieronder ziet u een voorbeeld. Creëer een bovenste bouwlaag voor het dak; het bouwlaagonderdeel hiervan fungeert als de begrenzing voor de bovenzijde van de muurcomponenten op de bouwlaag eronder, én als het peil van de opleghoogte voor het dak.
● Selecteer de benodigde muur- en plaatstijlen en denk na over hoe deze met elkaar moeten interageren. Stel het nulpunt van de plaat in en duid een hoofdcomponent aan voor de muur zodra u weer hoe u de componenten wilt begrenzen.
● Selecteer de bouwlaagonderdelen waarmee u de muurcomponenten onder- en bovenaan wilt begrenzen. Doorgaans worden de muurcomponenten gekoppeld aan de onderzijde van de plaat op de bouwlaag erboven (dit betekent dat u een extra bouwlaag boven de hoogste verdieping nodig zou hebben; dit kan een bouwlaag voor het dak zijn). De onderste begrenzing van een muurcomponent hangt af van de situatie: een buitencomponent tegen een gevelsteen of plaat, een binnencomponent tegen een plaat of een andere atypische situatie.
● Stel het nulpunt van de plaat in en de begrenzing van de plaatrand. Hoe de plaat aansluit op de muur bepaalt hoe de plaat in de muur zal snijden. Zie Concept: Bouwlagen en objecten volgens bouwlaag.
● De structuur voor het model is voltooid. Teken de muren op de laag van de benedenverdieping. Teken daarna ook de plaat voor deze verdieping door de zojuist getekende muren aan te klikken. Herhaal deze werkwijze voor de laag van de volgende verdieping.
● Stel bij het creëren van objecten zoals ruimtes, trappen, liften, kolommen en symbolen onmiddellijk hun begrenzing in volgens de verschillende bouwlaagonderdelen van het model. Op deze manier creëert u een samenhangend model dat zijn structuur ontleent aan de door u gedefinieerde bouwlagen.
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~