Afbeeldingen creëren

Gebruik het Hulpbronnenbeheer om afbeeldingshulpbronnen te creëren en importeren.

● Selecteer Bestand > Importeer > Importeer afbeelding. Selecteer vervolgens de afbeelding die u wenst te importeren en klik op Openen. OF: Klik op het te importeren bestand en sleep het in het venster van een open Vectorworksdocument. Het dialoogvenster ‘Importeer afbeelding’ wordt geopend. Bepaal voor de parameter Importeer als of de afbeelding als een bitmap-bestand en/of hulpbron geïmporteerd moet worden. Zie Een afbeelding importeren voor meer informatie en ga verder met stap 4.

● Klik in het Hulpbronnenbeheer op de knop Nieuwe hulpbron, selecteer Afbeelding en klik op Creëer. OF: Selecteer in de filter van het Hulpbronnenbeheer Afbeeldingen als type hulpbron en klik op de knop Nieuw(e) Afbeelding. Als er reeds een afbeeldingshulpbron in het bestand aanwezig is, wordt het dialoogvenster ‘Selecteer afbeelding’ geopend.

Veld	Omschrijving
Importeer afbeeldingsbestand	Selecteer deze instelling om een nieuw afbeeldingsbestand te importeren. Ga verder naar stap 2.
Hergebruik een afbeelding van een andere hulpbron	Selecteer deze instelling om een eerder geïmporteerde afbeelding te hergebruiken; selecteer het afbeeldingsbestand.

Als u kiest om een afbeeldingsbestand te importeren, wordt het dialoogvenster ‘Importeer afbeeldingsdocument’ geopend.

2. Selecteer het afbeeldingsdocument dat u als hulpbron wilt gebruiken en klik op Open.

3. Bij de bestandsinformatie vindt u de naam en het type bestand, het formaat, de afmetingen, en de niet-gecomprimeerde bestandsgrootte. Klik op de knop Bewerk kenmerken om eventueel de kenmerken van de geïmporteerde afbeelding aan te passen.

Het dialoogvenster ‘Kenmerken afbeelding’ wordt geopend. Na het creëren van de afbeeldingshulpbron kunt u dit venster ook oproepen via het Hulpbronnenbeheer; klik met de rechtermuisknop op de hulpbron en selecteer het commando Bewerk kenmerken afbeelding in het contextmenu.

Aan de linkerkant ziet u een voorvertoning van de afbeelding, aan de rechterkant de afbeeldingsparameters. Naarmate u deze parameters aanpast, wordt de voorvertoning bijgewerkt.

Veld	Omschrijving
Grootte oorspr. afb.	In eerste instantie verschijnt hier de oorspronkelijke grootte van de afbeelding; vanaf het moment dat u een parameter wijzigt, wordt de bestandsgrootte aangepast naar de ware grootte van de afbeelding. De oorspronkelijke grootte wordt dan tussen haakjes weergegeven. Hierdoor kunt u duidelijk het effect van een bepaalde wijziging op de bestandsgrootte zien.
Kleuren	Wijzig hier de kleur van de afbeelding. Hierdoor zal de bestandsgrootte kleiner worden, maar de kleurinformatie kan verloren gaan. Indien u de compressiemethode PNG selecteert, kunt u de gewenste kleur bepalen op basis van het aantal bits per pixel. In geval van de compressiemethode JPEG, kunt u enkel de kleur van de afbeelding aanpassen; de kleurendiepte blijft behouden.
Compressiemethode	Selecteer JPEG of PNG, zoals beschreven in stap 5.
Afbeeldingsgegevens	Selecteer de gewenste kwaliteit waarmee de afbeelding opnieuw gerenderd moet worden volgens de geselecteerde kleurinstellingen en afmetingen. Een hogere kwaliteit levert een beter resultaat op, maar doet de bestandsgrootte toenemen.
Formaat	Geef hier de breedte en hoogte op van de afbeelding in de geselecteerde eenheid (pixel of percentage). Activeer de vergrendelfunctie om de verhouding tussen de breedte en de hoogte te vergrendelen; wijzigt u één afmeting, dan wordt de andere automatisch mee aangepast om dezelfde verhouding te behouden. Hoe kleiner de afbeelding, hoe kleiner de bestandsgrootte, maar let op: dit zorgt ook voor een lagere kwaliteit.
Resolutie (enkel bij het creëren van de hulpbron)	Bepaal de resolutie waarmee de afbeelding geïmporteerd wordt. Door de resolutie aan te passen zal ook het formaat (in aantal pixels) van de afbeelding gewijzigd worden.

4. Klik op OK om terug te keren naar het dialoogvenster ‘Importeer afbeelding’ (of naar het Hulpbronnenbeheer). Eventuele wijzigingen aan de kenmerken van de afbeelding worden toegepast.

5. U hebt de keuze tussen twee compressiemethodes; welke het meest geschikt is, hangt af van de afbeelding. Standaard wordt díe compressiemethode geselecteerd die de kleinste bestandsgrootte oplevert. Probeer de juiste balans te vinden tussen compressie en detailleringsniveau. Om u te helpen bij uw keuze wordt voor elke compressiemethode de resulterende bestandsgrootte getoond. De compressiemethode die u hier selecteert is bepalend en overschrijft de instellingen in het dialoogevenster ‘Kenmerken afbeelding’.

Wanneer de opgegeven instellingen een grotere bestand opleveren dan de niet-gecomprimeerde versie, zal de afbeelding geïmporteerd worden zonder comprimering.

De afbeeldingshulpbron wordt standaard bewaard onder dezelfde naam als de originele afbeelding.

U kunt geïmporteerde afbeeldingshulpbronnen die geen JPEG-formaat hebben alsnog comprimeren naar JPEG door middel van het commando Comprimeer afbeeldingen. Zie Afbeeldingen comprimeren.

Compressiemethode	Omschrijving
JPEG	JPEG-compressie zorgt voor een hoge mate van compressie, wat resulteert in de meest voordelige bestandsgrootte. Fijne details kunnen echter verloren gaan. Deze methode is het meest geschikt voor foto’s. Afbeeldingen kunnen echter niet in zwart/wit (1bit) worden bewaard.
PNG	PNG-compressie heeft een gemiddelde compressiegraad zonder dat hierbij kwaliteitsverlies optreedt.
Importeer in zwart/wit	Vink deze optie aan om afbeeldingen in zwart/wit (1 bit) te importeren. Merk op: PNG-compressie is vereist mits JPEG-compressie dit niet ondersteunt.
Importeer alfakanaal	Selecteer deze optie om het alfakanaal van de afbeelding te importeren. Deze optie zorgt ervoor dat de afbeelding netjes in het document overvloeit. Deze dekking wordt pas zichtbaar als de optie GDI+ (Windows) is aangevinkt in Voorkeuren Vectorworks.
Abonneer (Vectorworks- uitbreidingsmodule vereist)	Vink deze optie aan om een abonnement te nemen op het afbeeldingsbestand (zie Abonneren op hulpbronnen).