Sommige gereedschappen kunnen alvorens u begint met tekenen ingesteld worden via een instellingenvenster. Dit is niet voor alle gereedschappen mogelijk.
Om vormen te creëren en de eigenschappen of voorhand te definiëren:
1. Dubbelklik op het gewenste gereedschap (of druk twee keer op de sneltoets van het gereedschap).
Het instellingenvenster van het gereedschap wordt geopend.
2. Stel de parameters naar wens in.
3. Klik in de tekening om het object in te voegen op basis van Types insteekmodules.
Als de optie Positioneer op volgende muisklik is aangevinkt, valt het invoegpunt van het object samen met het vaste punt aangeduid op het omtrekkader (zie Objectcoördinaten en visualisatie omtrekkubus).
Als Centreer op volgende muisklik is aangevinkt, valt het invoegpunt van het object samen met zijn middelpunt.
Veel gereedschappen bieden de mogelijkheid om standaardwaarden in te stellen. Deze waarden worden standaard gebruikt voor alle objecten die u in de tekening plaatst, totdat u de instellingen opnieuw wijzigt. Dit is niet voor alle gereedschappen mogelijk.
Om standaardwaarden in te stellen voor alle objecten die u vervolgens invoegt:
1. Activeer het gewenste gereedschap en klik op de knop Instellingen.
Het instellingenvenster van het gereedschap wordt geopend.
2. Stel de standaardwaarden in.
Bij parametrische objecten die een stijl gebruiken, zal de voorkeur gegeven worden aan de instellingen van de stijl boven de standaardwaarden van het gereedschap. Alleen parametrische objecten die volgens invoeging worden bepaald, zullen in eerste instantie de opgegeven standaardwaarden ontvangen. Door de parameterwaarden te wijzigen, creëert u nieuwe standaarden voor de objecten die u daarna in de tekening plaatst. Dit heeft echter geen invloed op de stijlinstellingen van het parametrisch object. Zie Objectstijlen creëren.
Zie Het Infopalet om de eigenschappen van geselecteerde objecten te bewerken.