|
Online videotraining: De verschillende werkomgevingen Online videotraining: De werkomgeving bewerken Online videotraining: Het uitzicht van Vectorworks op Windows Online videotraining: Het uitzicht van Vectorworks op Mac |
Wanneer u Vectorworks opstart, wordt er een blanco document geopend. Elke Vectorworks uitbreidingsmodule heeft een unieke werkomgeving met aangepaste menu’s, paletten en gereedschappensets (zie Werkomgevingen). Tijdens een sessie kunt u paletten openen, sluiten en verplaatsen. Wanneer u Vectorworks afsluit, worden de laatst gebruikte instellingen van de werkomgeving bewaard. De volgende keer dat u Vectorworks opstart, zullen deze instellingen opnieuw geladen worden.
Zie Sjablonen creëren om de instellingen aan te passen voor het blanco bestand dat wordt geopend bij het opstarten van Vectorworks.
Als u werkt op een Mac in Donkere Modus, wordt het thema van Vectorworks automatisch bijgewerkt. Ontwerp- en presentatielagen behouden weliswaar hun witte achtergrond. Als u de weergave van de lagen wenst af te stemmen op de Donkere Modus van uw computer, ga dan naar het tabblad Selectie in de Vectorworksvoorkeuren en pas bij Instellingen grafische onderdelen de kleuren voor een standaard achtergrond aan (gebruik bij voorkeur een donkergrijze kleur):
● Algemeen - Achtergrond - 3D-aanzichten
● Algemeen - Achtergrond - Presentatielagen
● Algemeen - Achtergrond - 2D/Planaanzicht
Eventueel kunt u ook andere instellingen aanpassen om de zichtbaarheid te verbeteren. Zie Instellingen grafische onderdelen.
Vensters, paletten, gereedschappensets en dialoogvenster kunt u groter of kleiner maken door de hoeken of randen te verslepen met de dubbel pijlcursor.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste elementen die terug te vinden zijn in alle werkomgevingen.
Element van de werkomgeving |
Omschrijving |
Menubalk |
De menubalk bevat de menu's met Vectorworkscommando’s. Uiterst rechts vindt u het Berichtencentrum en de optie Log in om in te loggen op uw Vectorworksaccount. |
Titelbalk |
Alle vensters, paletten, gereedschappensets en dialoogvensters hebben een titelbalk. Klik-en-versleep een titelbalk om het item te verplaatsen. Zie Paletten. |
Coördinatiebalk |
Afhankelijk van het actieve gereedschap en de handeling die u uitvoert, zal in de Coördinatenbalk informatie worden weergegeven betreffende de coördinaten, lengte en hoek. Gebruik de Instellingen coördinatenbalk om de Coördinatenbalk onder of boven de cursor te laten zweven of enkel op een vaste plaats te tonen. Zie De Coördinatenbalk gebruiken voor meer informatie. Deze instellingen kunt u eveneens aanpassen via het menu Venster > Instellingen Coördinatenbalk. |
Methodebalk |
In de Methodebalk vindt u de methode(s) die u voor bepaalde gereedschappen kunt selecteren. De informatie en knoppen in deze balk zijn afhankelijk van het gekozen gereedschap en de geselecteerde methode. De Methodebalk is onderverdeeld in secties volgens de functie van de methodegroepen. Om makkelijk te wisselen tussen de methodes van een groep, kunt u de toetsen U, I, O, P, [ (haakje links) en ] (haakje rechts) gebruiken. Elke toets komt overeen met een specifieke groep van methodes (zie de tabel ‘Methode selecteren in de Methodebalk’ in Speciale sneltoetsen bewerken). |
Weergavebalk |
Door middel van de knoppen en keuzelijsten in de Weergavebalk kunt u snel navigeren tussen verschillende aanzichten, lagen, klassen en tekenzones. U kunt er onder andere ook vlot mee in- en uitzoomen, een rendermethode selecteren en het 2D/Planaanzicht roteren (zie Weergavebalk). |
Statusbalk |
In de Statusbalk verschijnt informatie over gereedschappen, herstelacties en de vooruitgang van processen (indien van toepassing). Tot slot kunt u in de Statusbalk ook coördinaten laten weergeven. Hiervoor klikt u op de pijl uiterst rechts in de Statusbalk. Gebruik de opties in het menu om alle coördinaten, alleen de coördinaten van de aanwijzer, of geen coördinaten in de Statusbalk te tonen. |
Tekenzone |
Dit is de regio in het midden van het programmavensten waar u uw tekening creëert. De tekenzone omvat zowel het afdrukgebied als de ruimte errond. |
Afdrukgebied |
Het afdrukgebied wordt afgebakend door een grijze rand in de tekenzone, indien u ervoor kiest om deze weer te geven. Alleen de objecten die binnen het afdrukgebied liggen, worden afgedrukt. Het afdrukgebied is onderverdeeld in pagina’s, waarbij elke pagina overeenkomt met een blad papier waarop u de tekening afdrukt. Elke pagina heeft ook een printmarge (zie Het tekenformaat). |
Linialen |
De horizontale en verticale linialen geven de globale coördinaten van de muisaanwijzer aan. Ze helpen om een object exact te plaatsen in een tekening. Bovendien wordt de locatie van de cursor aangeduid op de linialen en kunt u de weergave van deze aanduiding aanpassen in het dialoogvenster ‘Instellingen grafische onderdelen’ (zie Voorkeuren Vectorworks: tabblad Selectie). Het punt (0,0) in de tekening is het gebruikersnulpunt of het nulpunt van het werkvlak (indien een werkvlak is ingeschakeld). Met het commando Gebruikersnulpunt kunt u het gebruikersnulpunt verplaatsen ten opzichte van het interne nulpunt of het nulpunt van het werkvlak ten opzichte van dat van de laag (zie Gebruikersnulpunt). De linialen kunnen verborgen worden door middel van een optie in de Vectorworksvoorkeuren (zie Voorkeuren Vectorworks: tabblad Weergave). |
Gridlijnen |
De gridlijnen van het grijpgrid en het referentiegrid helpen u om een object exact te plaatsen in een tekening. Om de gridlijnen te verbergen, schakelt u de functie Toon gridlijnen uit (zie Grijpgrid en referentiegrid). |
Scherminformatie |
Wanneer u de cursor op een gereedschap of methode plaatst, verschijnt er een hint met extra informatie naast de cursor. Dit gebeurt ook bij bepaalde andere paletfuncties. Deze informatie kan bestaan uit een beschrijving van het item, een sneltoets en/of meer uitleg. Sommige hints kunnen nog verder uitgeklapt worden door middel van een pijl of de shift-toets (voor tijdelijk uitklappen). |
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~